De imposante bergen aan de overkant van het meer lijken er al vele honderden jaren te liggen. Lang geleden neergestreken, hun plek gevonden en niet voornemens ooit voor iets of iemand nog te wijken. De verste toppen gehuld in een mysterieuze mist, de ruggen dichterbij duidelijk zichtbaar dicht begroeid met uitzondering van stukken steile rotswand en af en toe ruimte latend voor parmantige villa’s, stuk voor stuk omgeven door gigantische tuinen met een gazon als een biljartlaken en daarop de meest exotische bomen die als statige wachters lijken uit te kijken over het meer. Aan de kustlijn concentreert de bebouwing zich her en der. Havens met boulevards, gesierd door 16e-eeuws kastelen, tegenwoordig in gebruik als exclusieve hotels en restaurants en daarachter, bergop, typisch Italiaanse huisjes vormen samen charmante dorpjes. Ze worden regelmatig aangedaan door grote, logge veerboten die op gezette tijden het meer oversteken om toeristen van het ene charmante dorpje naar het andere te vervoeren. Het ritmische, zacht rommelende geluid van zwaar beladen wagons over een eeuwenoude spoorbaan verraadt een rijdende goederentrein, maar het is onmogelijk deze vanaf hier te ontwaren tussen alle groen.
Het meer is kalm, op sommige plekken zelfs spiegelglad. In de verte breken de eilandjes het grote blauw. Ergens halverwege dobbert eenzaam een zeilbootje. Het hoofdzeil en de fok hangen er wat troosteloos bij. Stilgevallen door gebrek aan wind lijkt het te berusten en vooralsnog af te wachten. Iets dichterbij achtervolgen twee vogels elkaar rakelings boven het water. Ondanks druk wieken van hun vleugels lijken ze maar geen hoogte te kunnen winnen en met hun poten laten ze een wit spoor achter op het water. Even later geven ze gelijktijdig op en strijken gebroederlijk neer op het water. Hun spoor is alweer uitgewist, opgegaan in de kabbelende golfjes. De zonnestralen die door het wolkendek heen het wateroppervlak bereiken worden in de vorm van glitterend licht terug de wereld in gekaatst.
Op het vaste land voor ons gebeurt eigenlijk niets en toch ook van alles. Een oude, slungelige man met ontbloot bovenlijf verplaatst een gele kliko naar de ingang van de werf. Een ietwat gezette Duitser (een aanname op basis van de zwartgeelrode driekleur die achterop de boot prijkt waarop hij zich bevindt) balanceert onhandig over de reling van zijn boot in een poging met een natte doek de naam ervan weer leesbaar te maken. Op straat trappen twee jongetjes zonder ontzag voor gevels en auto’s enigszins ongeïnteresseerd tegen een bal. Af en toe komt er een scooter de promenade op gedraaid. Sommige bestuurders stoppen net voor het strand, gaan wijdbeens boven hun tweewielig statussymbool staan en kijken een paar keer goed om zich heen. Van de pier, naar de haven, naar het strand en daarna in omgekeerde volgorde terug. Meestal vindt hun blik niet wat ze zoeken, maken ze rechtsomkeer en scheuren weer omhoog naar de doorgaande weg. Anderen parkeren zo goed en zo kwaad als het gaat in een daarvoor bestemd vak en verdwijnen richting haven, strand of bistrot. De bistrot lijkt een goede dag te hebben. Hoe rustig het hier verder ook oogt, het zit er lekker vol. Op het strand is het minder druk. Slechts een enkeling die zich deze tijd van het jaar al in het koude water waagt. Een gans bewaakt er haar nest door dreigend op een ieder af te waggelen die te dicht in de buurt dreigt te komen. Zich breed makend door haar vleugels uit te zetten, haar hals strekkend, daarmee haar hoofd in de richting van de potentiële belager brengend, blaast ze “Ga weg!” in een taal die iedereen begrijpt.
De zeilboot die zo even nog hulpeloos midden op het meer dobberde blijkt eieren voor zijn geld te hebben gekozen en komt met gestreken zeil, op de motor het haventje binnengevaren. Op de werf worden de laatste dingen opgeruimd. Binnen een kwartier zal Simone het grote ijzeren hek voor de ingang dichtschuiven en huiswaarts gaan. Morgen weer een dag. Hetzelfde lijken de overgebleven strandgangers te denken. Slippers, badlakens en proviand worden bijeen geraapt en, bijna als afgesproken, wordt collectief de aftocht geblazen. Zodra ze het zand onder hun voeten verruilen voor asfalt zwelt voor even een symfonie van ‘ge-slik-slak’ aan, maar het geluid ebt even zo snel weg als het begon. Op de gans na ligt het strand er nu verlaten bij. Aan de overkant worden de eerste lichtjes ontstoken. De zon zal weldra achter de hoogste bergtoppen verdwijnen.